Literatuur
- Wattjes, J.G., Constructie van gebouwen. Deel 3: Fundeeringen en kelders, rioleeringen. Amsterdam (Kosmos), 1931voorwoord2e druk. [443 blz. ISBN -]. Hierin "Lokgat": blz. 108 (In de paragraaf 'Waterdichte kelders': "Om den keldervloer te kunnen uitvoeren, moet het water tot onder onderkant keldervloer worden weggemalen. De versch gemetselde vloer mag echter niet aan den opwaartschen waterdruk worden onderworpen. Het zou nu zeer kostbaar zijn, als men met waterbemaling door zou gaan, tot de volkomen versteening van den vloer. Men laat daarom onmiddellijk na het gereedkomen van den vloer het grondwater weer opkomen, door in den vloer een gat van een kop in het vierkant uit te sparen, lokgat genaamd. Dit heeft bovendien het voordeel, dat de versteening van de vrij vette mortel nu onder water kan geschieden. Nadat de vloer door en door verhard is, wordt opnieuw het water uit den kelder weggemalen en het lokgat gedicht. Men kan dit doen door de opening over een dikte van 2 tot 3 lagen met een houten prop dicht te slaan. Wordt onder den gemetselden vloer een doorgaande houten vloer aangebracht, dan wordt die prop ook in het gat van den houten vloer geklemd (fig. 184). Over den prop heen worden nu de overige lagen aangemetseld en voor de zekerheid deze lagen nog tegen de kelderzoldering gestempeld. Nog betere dichting van het lokgat krijgt men op de wijze van fig. 183. Hierbij wordt een eind looden buis door drie lagen ingemetseld. Om het lokgat te dichten, wordt deze buis met beton volgegoten, waar overheen dan het metselwerk wordt dicht gemaakt en wederom na aanmetseling gestempeld." - dit is de volledige tekst)
- Korevaar, A., & A. Bijls & M. Gout & L. Stijnen, Bouwkundige Encyclopedie. Tweede deel: L - Z. Amsterdam, Brussel (Elsevier), 1954. [691 blz. ISBN -]. Hierin "Lokgat": blz. 123-124